Ochtendrood kleurde de horizon. Het was hartje winter en de daken waren bedekt met een dik sneeuwtapijt. Na ettelijke doorwaakte nachten had Hoyd Jefferson tegen de ochtend dan toch de slaap gevonden. Op de grond lag een lege fles goedkope whisky tussen rondslingerende kledingstukken. Hij snurkte lichtjes. Uit zijn halfopen mond, die nog rood zag van de tomatenpuree die de vorige avond een diepvriespizza had gegarneerd, liep een straaltje kwijl. De ventilatie draaide op vol vermogen, maar kon niet beletten dat de slaapkamer naar zweet en alcohol rook. Hoyd ademde een penetrante geur van moedeloosheid en verwaarlozing uit.
Op het nachttafeltje stond een lijstje met daarin een foto van Hoyd en Hazel Kudrow. De foto was een jaar geleden genomen, ze waren die dag afgestudeerd aan de universiteit en gooiden breed lachend hun ceremoniële hoedje in de lucht. Het leven had hen toegelachen: geliefden sinds hun vijftiende, samen cum laude afgestudeerd als master in de nanowetenschappen en onmiddellijk werk gevonden – hij bij de industriegigant NTEC en zij bij een lokale dochteronderneming. Drie maanden geleden hadden ze samen dit appartement gehuurd met uitzicht op het marktplein. De eerste keer samenwonen was een zware beproeving voor menig jeugdige relatie, maar voor hen was het een wonderlijke uitvloeiing en versterking van hun liefde gebleken. Hoyd had steeds meer facetten van Hazels kleurrijke persoonlijkheid leren kennen en was verrukt geweest bij elke nieuwe ontdekking.
Toen hij twee weken geleden na een uur thuiskwam van zijn werk trof hij haar aan op de grond, in het midden van de woonkamer. Ze droeg enkel een nachthemd en de vloer was bedekt met gekleurde bladeren, dennenappels, kastanjes en eikels.
Hoyd bleef verbouwereerd in de deuropening staan en trachtte iets zinnigs te ontdekken in wat hij zag. Hij faalde miserabel. Voorzichtig, om Hazel niet te doen schrikken, deed hij zijn schoenen uit en schuifelde vervolgens op kousenvoeten dichterbij. Hij probeerde te bedenken wat hij zou moeten doen mocht blijken dat Hazel haar verstand had verloren – huisarts bellen, taxi reserveren, kleren zoeken …
Hij wist dat het momenteel erg druk was op haar werk, dat ze vaak overuren moest draaien en eigenlijk meer hooi op haar vork nam dan goed voor haar was. Het was ongebruikelijk dat ze vóór hem thuis was, al moest ze minder lang pendelen dan hij, en alles wees erop dat ze hier al een tijdje zat.
“Hazel?” vroeg hij, bijna fluisterend, “Hazel? Gaat het met je?”
Hazel keek op. Haar kastanjebruine ogen blonken als spiegels en ze lachte haar witte tanden bloot. “Hoyd, ik had je helemaal niet horen binnenkomen!” Ze kwam kwiek overeind en vloog hem om de hals.
“Wat is dit?” Hij wees op de bladeren, de dennenappels, de kastanjes en eikels die massaal over de vloer verspreid lagen.
“Dit is herfst,” antwoordde Hazel opgetogen.
De bijna kinderlijke vrolijkheid die zich op haar gezicht aftekende bracht hem terug naar zijn tienerjaren, toen hij haar voor de eerste keer op de speelplaats van de middelbare school zag. Hij voelde opnieuw de vlinders in zijn buik, het bruisen van zijn bloed en de onbegrensde levenslust van de jeugd. Hij tilde haar op en zij sloeg haar benen om zijn heupen, haar armen om zijn hals en ze kusten elkaar hartstochtelijk. Hij ging door zijn knieën en vlijde haar neer op het bladertapijt …
Een lang geluk was hen niet beschoren, een week later stond de politie voor de deur. Hazel had een verkeersongeval gehad. Een transportwagen was van zijn baan geweken en had haar lijntaxi met grote snelheid in de flank geraakt. Ze was op slag dood geweest.
Hoyd droomde dat hij over het herfstige marktplein liep, handen in de zakken en het hoofd diep in zijn kraag. Er woei een gure wind, bruine bladeren schuifelden over de kasseien en hoopten zich op in ondiepe plassen waar ze verteerden en een slijkerige brij vormden. Dat hij geen schoenen droeg merkte hij pas toen hij in een diepe plas ijskoud water stapte. Er ging een schok door hem heen. Vrijwel op hetzelfde moment luidde de kerkklok eenmaal. Een vlucht duiven vloog op van een nabijgelegen gebouw. Hij volgde ze met zijn blik op hun gecoördineerde vlucht door de grijze lucht en zag ze uiteindelijk op de kerktoren neerstrijken. De kerkklok luidde een tweede maal. De vogels bleven ditmaal doodstil zitten. Toen de klok nogmaals luidde merkte hij dat de dieren hem intens zaten aan te staren en dit irriteerde hem mateloos. Hij maakte ruime, krachteloze wegwerpgebaren naar de vogels die zich ver buiten zijn bereik bevonden. Hij riep: “Wat willen jullie van mij? Scheer je weg!” Hij wilde naar de kerktoren lopen om de duiven weg te jagen, maar stond nu tot aan zijn kin in het water. Hoe hard hij ook zwoegde, hij raakte amper vooruit. Toen de klok een vierde maal luidde doken de duiven plots naar beneden en kwamen dreigend en met grote snelheid op hem af. Hij wilde zich omdraaien, wegrennen, maar het water was tot gelei gestold zodat hij zich nog nauwelijks kon bewegen. De duiven naderden snel en stortten zich op zijn hoofd, dat hulpeloos boven het gestolde water uitstak.
Hij werd met een schok wakker en keek verwilderd om zich heen, zijn lichaam stond strak gespannen als om de aanval van de vogels op te vangen. In de lucht werd het scherm van zijn sociaal netwerkprofiel geprojecteerd. De indicator knipperde rood: er waren vier berichten binnengekomen. Hoyd vervloekte zichzelf dat hij de app niet had uitgeschakeld, maar hij had dan ook niet verwacht dat hij nog in slaap zou sukkelen. Versuft opende hij zijn mailbox en schoot met een ruk rechtop toen hij zag dat alle vier de berichten van Hazel waren.
28 juli om 5:26am Hoyd, ben je daar?
28 juli om 5:28am Het is wellicht ontzettend vreemd voor je om berichten van mij te krijgen, maar dit leek me de minst drastische manier om je te laten weten dat ik nog leef – zij het op een heel andere manier dan voor het ongeval.
28 juli om 5:31am Ik maak het goed, Hoyd, en ik ben niet alleen. De geest van iedereen die de afgelopen week is gestorven komt op het netwerk terecht. Ik was bij de eersten die hier aankwamen. Door een gelukkig toeval werden de nieuwe holle glasvezelkabels net op het moment van mijn overlijden ingeschakeld, waardoor de capaciteitsoverdracht van het netwerk in een klap voldoende hoog en snel werd om ons op te vangen.
28 juli om 5:32am Hoyd, lieveling, ik hoop dat jij het ook goed maakt …
Hoyds hart bonsde zo hard in zijn borst dat het pijn deed, maar
erger nog was de pulserende pijn die zijn hoofd teisterde. Hij greep naar de
fles naast zijn bed, bracht ze naar zijn lippen en gooide ze terug op de grond
zodra hij besefte dat ze leeg was.
Het meldingsgeluid klonk. Hij stootte een dierlijke grom uit toen hij zag dat het een chatverzoek van Hazel was.
Het was begin februari van het jaar 2035. James Haytech was eind vorig jaar met een overdonderende meerderheid van stemmen tot 49ste president van de Verenigde Staten verkozen. Het was de tweede week na zijn inauguratie. Zijn vrouw Katy en hij bevonden zich in de Aspen Lodge, het presidentiële buitenverblijf op Camp David, toen de nieuwslezer op het projectiescherm plaats maakte voor de gestalte van Harold Cross, James' chief of staff uit de tijd dat hij nog voorzitter van het Huis van Afgevaardigden was.
“James, beste kerel, hoe gaat het? Bevalt dat presidentschap je een beetje?”
“Uh, Harold?” stamelde James Haytech.
“Jawel, Jim, ik ben het!” Een brede grijns verscheen op Harolds gezicht.
“Maar jij … hoe …”
“Ja, het is waar,” zei Harold kalm, “zoals je wel weet ben ik vorige week in een ravijn gestort bij het skiën. Een val van vijfenzestig meter, in theorie ben ik morsdood.”
“Huh …” wist Haytech uit te brengen.
“Huh, inderdaad,” zei Harold, instemmend knikkend. “Voor mij was het ook eventjes slikken – figuurlijk dan, ik heb immers geen orofarynx meer…”
“Huh?”
“Ik kan niet meer slikken omdat ik geen keelholte meer heb, ik ben een en al geest, Jim,” verduidelijkte Harold, fijntjes glimlachend.
Toen Harold hem even later doodleuk vroeg om de controle over het land aan
de
“Vooruit, licht me in, wat is er gaande en wat gaan we eraan doen!” President Haytech was met een verwarde blik de vergaderzaal binnengestormd. Even daarvoor, terwijl hij geflankeerd door twee agenten van de veiligheidsdienst met de lift tot diep onder het witte huis afdaalde, had hij zich nog voorgenomen om sereen zijn intrede te doen. Hij zou iedereen ervan overtuigen dat de nieuwe baas de teugels stevig in handen had. Niet dus. Generaal Wayne, CEO Brandon en enkele van zijn stafleden hadden zich in de vergaderzaal verzameld en keken hem onthutst aan.
Zijn wetenschapsadviseur, Carl Hoffman, schraapte de keel. “Meneer president…”
“Jim, noem me in godsnaam Jim.”
“Jim …” zei Hoffman aarzelend, het was hem duidelijk aan te zien dat hij de afgelopen nacht zijn bed niet had gezien. “Er komen meldingen binnen uit het hele land: domotica, transport, projectoren, kortom alle geïntegreerde systemen … wat in verbinding staat met het internet is sinds gisterenavond zo goed als onbruikbaar, omdat… Wel, u hebt het vast ook gezien.”
“Natuurlijk heb ik het gezien, Carl, alles lijkt van de duivel bezeten!”
“Bezeten, juist, daar lijkt het inderdaad op. We dachten natuurlijk eerst dat we gehackt waren. De sofisticatie van de hack leek erop te wijzen dat er een land achter zat, maar die denkpiste hebben we verlaten aangezien de netwerken van alle grote wereldsteden hiermee te kampen hebben en…”
“Carl,” onderbrak Haytech zijn wetenschapsadviseur, “het interesseert me niet welke denkpistes je hebt verlaten, ik wil weten wat er aan de hand is.” Haytech zag vanuit zijn ooghoek hoe generaal Wayne en CEO Brandon elkaar een blik toewierpen, maar besteedde daar verder geen aandacht aan.
“Natuurlijk, meneer… Jim. Er komen voortdurend meldingen binnen van mensen die plots doden op hun beeldscherm zien verschijnen of die berichten van overledenen ontvangen. Mijn team en ik hebben uiteindelijk een rationele geloofssprong gemaakt. Daarmee bedoel ik dat…”
Haytech wapperde ongeduldig met zijn hand en schudde van neen.
“Het zijn de doden, Jim, ze leven, de doden leven en ze veroveren het internet!”
Omdat er in Den Haag bij een voetbalwedstrijd publiek aanwezig was dat apengeluiden maakte als er een bepaalde speler aan de bal was, vond iemand het nodig om me op deze manier aan te spreken op twitter. Waarschijnlijk omdat ik regelmatig voetbalgerelateerde zaken twitter, met name over NEC.
Ten eerste heb ik die wedstrijd maar half gezien en staat het me niet meer bij of het wel of geen fraaie vertoning was. De ophef over het geluid wat een deel van het publiek maakte las ik achteraf. Dus ik nadenken over hoe te reageren. Of ik wel zou reageren.
Het Goffertstadion aka De Bloedkuul ken ik al mijn leven lang. Ik heb er van alles gezien en meegemaakt. Crazy Races, Auto Speedway van de NACO, baanwielrenners achter een motorfiets, Monstertrucks, vlaggenparades, Monsters of Rock etc.
Als kind nam mijn stiefvader me mee naar NEC. We zaten paddock, zoals hij dat zei. Tegen de staanplaatsen van de East-Side aan. Aan de andere kant de eretribunes. Later ging ik met vrienden. Stoned naar een bloedeloze 0-0 kijken. Terwijl we er stonden (East-Side, zes gulden was voor mij toen te doen) zagen we een prachtige wedstrijd terwijl we oud Nimweegs nuilden.
Nostalgie all over the place dus, als ik door het Goffertpark wandel op weg naar een wedstrijd van NEC. Onderweg bekenden tegenkomen, een biertje in de Eendracht en daarna naar Vak L nog meer bier drinken, broodje frikandel eten en weer even tegen mijn neptand tikken als Patrick, mijn beste vriend van de lagere- en kleuterschool, naar me kijkt. Omdat hij me met een luchtbed op mijn hoofd sloeg toen ik uit het zwembad in de tuin van zijn ouderlijk huis probeerde te klimmen waarna ik met mijn gebit op de rand landde en de helft van mijn voortanden kwijtraakte. Op de plee naast Eric staan en tijdens het pissen tegen een tegelwand, terwijl een een soort motregen uit de waterleiding in het plafond komt, er achter komen dat je niet alleen samen op de havo hebt gezeten maar ook op dezelfde kleuterschool. Henk die na een uitgebreid facebookverslag van z'n hernia weer in het park loopt vriendschappelijk op z'n rug slaan en ondertussen flirten met ze meissie.
Maar goed, daar doe je het niet alleen voor, je gaat ook voor het voetbal. Want het is onze club. Je hoort bij een groep. Een groep die trots is op 101 punten en 100 doelpunten vorig seizoen in de eerste divisie na een smadelijke degradatie. Een groep die het prachtig vindt dat we nu 5e staan en daarom de spelers bejubelen, ook bij misluktie acties die goedbedoeld waren. Net als toen ik stoned stond te kijken.
Dus ja, hoe reageer je op zo'n tweet?
"De wedstrijd staat me niet meer zo bij, maar wel dat het Haagse publiek niet zo fraai deed."
"En ik ga en kijk naar het voetbal omdat ik het een leuk spelletje vind. Omdat ik in de goffert oude bekenden tegenkom."
"Niet omdat ik het leuk vind om tussen een stel Neanderthalers te zitten die apen nadoen."
"Zodra dat in De Goffert gebeurd ga ik niet meer."
Misschien had ik beter niet kunnen reageren. Nu lijkt het net alsof ik me aangesproken voel.
]]>‘Mijn jongen toch’, zei de vrouw namelijk met een bezorgd gezicht. ‘Lekker lachen, dat is gezond voor jou. Soms dient een mens flink uit de band springen.’ Ze knikte hem bemoedigend aan en schuifelde weer verder.
Twee uur later was Pieter klaar met zijn werk. Het was zaterdagmiddag. De zaterdagavond en de gehele zondag was hij nu vrij. Hij leefde echter voor zijn chipszakken, en hij sliep zich het liefst door zijn vrije dagen heen. Een somber gevoel overviel hem terwijl hij de voordeur van zijn appartement op vier hoog opende. Het was een klein appartement met witte muren en donkerblauw kantoortapijt. Een enorme televisie, een luxueus matras en een magnetron met ovenfunctie behoorden tot zijn voornaamste bezittingen. Verder had hij een goudvis genaamd Olga en ook was hij de eigenaar van vele kale wanden. Hij vond dat goudvis Olga eigenlijk in een te kleine kom zat, en hij moest binnenkort eens een grotere kom kopen. Over de vele kale wanden had hij niets te klagen.
Pieter keek door zijn woonkamerraam met uitzicht op een voetbalveld. Hij zag dat beneden op het veld een hond probeerde te poepen. Zijn baasje trok ongeduldig aan de lijn.
‘Lekker lachen, dat is gezond’, zo herhaalde Pieter de oude vrouw met de paprikaribbelchips, en hij liep naar zijn badkamer waar hij zichzelf in de spiegel bekeek. Hij trok de hoeken van zijn kleine mond omhoog. Dat was maar weinig overtuigend, vond hij. Hierna trok hij zijn mond open zodat zijn witte tanden te zien waren. Net een boze aap, constateerde hij.
Misschien moest hij er geluid bij maken?
‘Ha-ha-ha’, zei hij. Hij voelde niets.
‘Hahaha’, zei hij nogmaals terwijl hij er iets meer overtuiging in probeerde te leggen. Ettelijke malen herhaalde hij de lachgeluiden. Op een gegeven moment kwam er uit zijn keel iets dat leek op een lach. Hij zette door. En na enkele seconden ging het lachgeluid zowaar over in een authentieke lach.
‘Hilarisch’, zei Pieter tegen zichzelf in de spiegel. Hierna besloot hij de hoge hoed van zijn overgrootvader op te zetten. Ook vond hij nog een bril zonder glazen in zijn kast die hij zonder nadenken op zijn neus zette. De rest van zijn kleding irriteerde hem mateloos, dus die trok hij maar uit.
‘Hilarisch’, zei Pieter nogmaals, ditmaal naakt voor zijn kledingkast. Een paar wollen handschoenen leek hem ook geschikt voor dit tenue. En om de hoed-bril-handschoenset compleet te maken trok hij ook nog een paar groen-wit-gestreepte voetbalsokken aan die hij tot over zijn knieën op trok.
Wederom ging hij voor de spiegel staan en hij herhaalde zijn lachoefeningen. Veel makkelijker ging dat nu! De tranen sprongen hem er van in de ogen en een gierende lachbui overmeesterde de volleerde vakkenvuller. Het lukte hem na een tijdje zelfs niet meer zijn schlemielige voorkomen te bekijken in de spiegel, zo’n pijn deden zijn buikspieren!
Hierna besloot hij dat het tijd was voor zijn avondmaaltijd. Met een vork prikte hij door het folie van zijn kant-en-klare stamppotboerenkool. Geen vier keer zoals hij dat normaal gesproken zou hebben gedaan, maar wel zeven keer. De in zijn magnetron opgewarmde boerenkool at hij liggend op zijn riante matras starend naar zijn grote televisie. Uitgeput maar voldaan viel hij in slaap.
De volgende ochtend katapulteerde hij zichzelf uit zijn bed. ‘Het was zeven uur en dus tijd voor zijn kop koffie!’ zo riep Alfrééédo Pomodóóóri (dat vond hij een veel betere naam dan Pieter). Maar met het koffiefilter al in zijn hand besloot Alfredo Pomodori dat het vandaag toch geen tijd was voor koffie. Nee, hij wilde een Snorretje en een gepocheerd ei met vruchtenhagel!
In zijn frivole adamskostuum stapte hij de galerij van zijn flat op. Hij belde aan bij zijn buurman Fred, een fulltime alcoholist. Deze opende met een schele blik in zijn ogen en wreef zich door zijn vette haren die in pieken van zijn hoofd af stonden.
‘Heeft u nog bier?’ vroeg Alfredo Pomodori.
‘Hoeveel?’ vroeg Fred zonder acht te slaan op Alfredo Pomodori’s kostuum.
‘Eén flesje graag’, zei Alfredo Pomodori. ‘Of nee, doet u er maar drie.’
‘Wacht even’, zei Fred en hij stommelde weg om terug te komen met een krat waarvan de meerderheid van de bierflesjes al geopend was. ‘Graag vol weer terug’, zei Fred. Alfredo Pomodori stemde hiermee in en om half acht stond hij aan zijn keukenblok te ontbijten. Grinnikend sneed hij zijn zondagse eitje met vruchtenhagel in stukken. Daarna pakte hij een glas dat hij voor de helft vol schonk met bier en voor de tweede helft met cola.
‘Op het goede leven!’ zei Alfredo Pomodori en hij hief het Snorretje de lucht in waarbij hij breed moest grijnzen. Na zijn eerste Snorretje nam hij nog een tweede. Tijdens het inschenken van nummer drie belde Fred aan met de vraag of Alfredo Pomodori nog bier had. Snorretje drie en vier dronken ze samen.
‘Jij hebt dus ook een goudvis’, merkte Fred ondertussen op terwijl hij naar Olga wees.
‘Jij ook?’ vroeg Alfredo Pomodori.
‘Ja, in zo’n zelfde kom. Berend noem ik hem.’
‘Die van mij heet Olga. Ik wil eigenlijk een grotere kom kopen voor haar.’
‘Het is koopzondag’, opperde Fred.
Fred en Alfredo Pomodori besloten dat de tijd gekomen was om aquaria voor hun goudvissen aan te schaffen. Fred vond echter wel dat Alfredo Pomodori eerst een broek en een trui aan moest trekken. Het was immers al herfst, en daarnaast werd naaktheid niet getolereerd in het winkelcentrum.
In de dierenwinkel staarden de twee mannen, de ene in een roze legging en de andere in een bevlekte spijkerbroek, naar de voorbij zwemmende blaasooggoudvissen, siamese baardalgeters en neontetra’s.
‘Ik wil ook zo’n leeuwenkop!’ zei Alfredo Pomodori met zijn neus tegen het aquariumglas.
‘O, en zie die goerami!’ fluisterde Fred bijzonder hard.
‘Ik wil een groot aquarium met heel veel soorten’, besloot Alfredo Pomodori en hij trok Fred mee naar de aquariumafdeling van de dierenwinkel. Daar zakte de moed hem echter in de schoenen en ook Freds gezicht betrok bij het zien van de prijzen.
‘Dat zijn veel tientjes’, zei Alfredo Pomodori.
‘Al die kratten bier’, klaagde Fred.
Echter Alfredo Pomodori was Alfredo Pomodori niet geweest als hij niet met een oplossing gekomen was.
‘Dan kopen we er toch samen een?’ opperde hij spontaan. ‘Dan is het wel te betalen.’
Freds gezicht klaarde op bij het horen van dit idee. Voor een stapel tientjes kochten ze dan ook een flink aquarium, plus een filter, lichtbak, verwarmingselement en algenkrabber. Daarnaast enkele zakken met aquariumgrind, een bouquet aan waterplanten en natuurlijk transparante zakken vol guppy’s, kardinaaltetra’s, corydora’s en twee gastromyzonen.
‘Succes’, zei de dierenwinkelbediende toen hij alle spullen had afgeleverd bij de lift van hun flat.
‘Bedankt’, zeiden Fred en Alfredo Pomodori, waarna ze zich al zwaaiend bedachten dat ze twee appartementen hadden en maar één aquarium.
‘Ik heb nog veel lege wanden’, zei Alfredo Pomodori.
‘Maar ik heb veel kratten bier waar het aquarium mooi op kan staan’, zei Fred.
Een opgeworpen munt bepaalde ten slotte dat het aquarium bij Alfredo Pomodori mocht staan, maar dan mocht Fred wel minimaal tweemaal per week langs komen om te genieten van zijn vissen. Daarop schudden ze elkaar de hand en begonnen ze in Alfredo Pomodori’s woonkamer met het inrichten van het aquarium.
Alfredo Pomodori besteedde veel aandacht aan het vullen van de bodem met kiezelstenen. Met een spatel harkte hij over de steentjes, zodat de hele bodem overal met een even dikke laag bedekt zou zijn. Fred vond dit idioot gedrag en kieperde zijn zakken er roekeloos overheen. ‘Organisch’, noemde Fred het eindresultaat. Alfredo Pomodori wilde daarna alle planten heel netjes in rijtjes neerzetten, echter Fred dacht dat de vissen zich beter thuis zouden voelen in ‘een onderwateroerwoud’. Alfredo Pomodori zag met knarsende tanden toe hoe zijn buurman de planten kris-kras door elkaar in het grind plantte. Maar Alfredo Pomodori was Alfredo Pomodori niet geweest, zo bedacht hij zich, als hij zich hier niet overheen kon zetten.
Dus hij liet Fred zijn gang gaan, waarbij hij ondertussen emmers water begon te vullen en voorzichtig in het aquarium goot. Het aquarium was groot, dus dit kostte heel wat op en neer lopen tussen zijn keukenblok en het aquarium. Fred opende na het planten een biertje uit een vol krat dat Alfredo Pomodori op de terugweg van de dierenwinkel voor hem had moeten kopen.
Tegen de vallen van de avond had Alfredo Pomodori het aquarium gevuld en zwommen de vissen rond in het verse kraanwater. Hij bekeek zijn aquarium en hij merkte dat de chaos in zijn aquarium hem niet irriteerde. Wonderbaarlijk, dacht hij. Maar zolang Olga en Berend het naar hun zin hadden, vond Alfredo Pomodori alles best.
Fred had ondertussen pizza besteld. Gezeten op het matras verbrandden ze beiden hun gehemelte aan te hete kaas. Ze zwegen en lieten zich betoveren door hun onderwateroerwoud. Na de pizza blusten ze hun gehemelte met koude Snorretjes.
Rond middernacht bedacht Alfredo Pomodori dat hij morgenochtend weer aan het werk moest. Hij drukte Fred het lege en het bijna lege krat in handen en werkte hem de deur uit – overmorgen zouden ze wederom afspreken bij hun aquarium.
Tijdens het tandenpoetsen besloot Alfredo Pomodori dat hij nu weer Pieter moest heten. Hij deed de lichtbak van het aquarium uit, zette zijn hoed en bril af, trok zijn voetbalsokken en roze legging uit en ging liggen op zijn matras. Zijn hoofd zoemde en terwijl hij in het donkere aquarium soms de schittering van een wegschietend visje dacht te ontwaren, merkte hij dat hij geen zin had in morgen, in het vullen van de schappen, in het spiegelen van de chipszakken. ‘Is dit nu wat men met frisse tegenzin bedoelde?’ vroeg hij zichzelf af, waarna hij bezweek onder het gewicht van zijn oogleden.
De maandagochtend was als elke maandagochtend en Pieter had zijn befaamde werkdrift weer hervonden. Hij trok zijn werkoverhemd aan en hij rolde vol goede moed de rolcontainers met volle chipsdozen naar het chipsgangpad.
De vakken waren leger dan ooit en Pieter vulde de vakken dan ook alsof zijn leven er vanaf hing. Hij spiegelde dat het zweet van zijn voorhoofd liep en voltooide zijn vakkenvulkunsten in recordtijd. Maar leunend op zijn rolcontainer bleef de voldoening uit die hem normaal juist zo overviel als hij zijn chipspad vulde. Zijn hart zwol niet van trots toen hij keek naar zijn chipsmuren die fonkelden in het licht van de tl-buizen. Er miste iets.
Terwijl hij zich hierover verbaasde, kwam een kleine kromme vrouw met woeste haren het gangpad binnen geschoven. Ze vroeg hem met een vriendelijke glimlach waar de paprikaribbelchips stond en hij wees haar gedwee de sectie met geribbelde paprikachips aan. Nauwlettend bekeek ze hem terwijl ze een zak uit het schap trok en in haar mandje legde. Het ontstane gat in zijn chipsmuur liet hem koud, het hartzeer bleef uit en hij wist het zelfs op te brengen terug te glimlachen naar de oude vrouw die zijn chipspad verpestte. Ze zag dit en knipoogde naar hem, waarna ze langzaam het pad weer uit schuifelde. ‘Wijs maar dement’, zei Alfredo Pomodori toen tegen zichzelf, waarna hij een grinnikend giecheltje niet kon onderdrukken.
]]>Toen ik op de lagere school zat kwam er ieder jaar een soort verpleegster langs die onze haren doorkamde op zoek naar hoofdluizen. Of ze ooit iets vond kan ik me niet herinneren, in ieder geval niet bij mij. Omdat ik er sindsdien nooit meer iets overgehoord had, dacht ik gemakshalve dat de beestjes wel uitgestorven zouden zijn. Kennelijk is dat niet het geval, want gisteren zag ik op tv een reclame voor een middel tegen hoofdluis en ik neem aan dat het bedrijfsleven [nog?] geen middelen probeert te verkopen ter bestrijding van levensvormen die in het geheel niet bestaan.
Wat me vooral opviel was de ‘slogan’ waarmee de fabrikant meent het product, waarvan de naam me inmiddels al weer ontschoten is, te moeten aanprijzen: ‘Sterker dan hoofdluis’. Dat zinnetje vond ik een misser, want dat het ‘sterker dan hoofdluis’ is lijkt me toch wel het minste wat je van een middel ter bestrijding van hoofdluis mag verwachten. Zonder die eigenschap zou het gebruiken ervan immers zinloos zijn. Verder leek het me nogal aanmatigend om opschepperig te gaan zitten doen omdat je iets hebt ontwikkeld dat sterker is dan een beestje dat maximaal slechts een paar millimeter groot wordt. Ik vind dat geen opmerkelijke prestatie. Mijn voeten – zowel het linker- als het rechterexemplaar – zijn bijvoorbeeld sterker dan een mier, maar hoor je mij daar ooit over?
Treuriger nog stemt de gedachte dat het bedrijf waarschijnlijk Veel Geld aan een reclamebureau heeft moeten betalen voor die slappe slagzin [slapzin?] die ze van mij gratis hadden kunnen krijgen. Want ik mag dan arbeidsongeschikt zijn, dat wil nog niet zeggen dat ik niet bereid ben af en toe een steentje bij te dragen aan de maatschappij. Heb ik niet enige jaren geleden na het consumeren van een fles Spa Citron de slogan ‘Spa Citron, frisdrank van het zuiverste water!’ bedacht en deze voor niets aan de firma Spa aangeboden? Nou dan. Ze hebben hem niet gebruikt, maar wie weet wat de toekomst brengt.
]]>Ik zag ‘m al voor ik door het poortje ging. Blote voeten. Continu één hand nodig om z’n broek op te houden want hij had geen broekriem om aan te halen. “Somaliër”. Toen hij niet meer in de weg liep kon ik er eindelijk door met mijn pasje.
In de trein zag ik ‘m weer. Hij liep heen en weer en ging soms even naast iemand zitten. Omdat niemand dat leuk vond stond hij dan weer op om daarna weer verder te dwalen.
Toen hij voor de zoveelste keer langskwam wees ik naar hem. “Kom es hier zitten?” klopte ik met mijn andere hand op de zitplaats naast me.
Hij kwam naast me zitten. Ik kon ‘m niet verstaan en hij stonk.
Na een minuut of 10 kwam de conducteur en vroeg me of hij z’n broek op ongepaste wijze omlaag had laten zakken of anderszins exhibitionistisch bezig was geweest.
“Voor zover ik heb kunnen zien niet” antwoordde ik naar eer en geweten. “Nou, toen ‘ie naast mij zat was ‘ie echt geen Kalashnikov aan het doorladen hoor” zei een blonde dame met Amsterdamse tongval.
Op station Naarden-Bussum heeft de conducteur hem eruit gezet. Hij moest naar Weesp namelijk
]]>
Je staat er altijd toch weer even van te kijken
Hoever je reizen kunt met niet zo erg veel geld
Zodat je dromen en legenden mag bereiken
Waarover vroeger soms in boeken werd verteld
Een chartervliegtuig brengt je naar de meest uitheemse punten
Met vergezichten, palmen, oude kunst en romantiek
Inheemse dansen, markten, lekkernijen, kleren, munten
En alles even schilderachtig, leerzaam en uniek
Jawel, de hele wereld ligt nu voor je open
Het goed geprogrammeerde kleurendrukgebied
Toch kun je al die reisgeneugten ook ontlopen
Want zo onmisbaar zijn ze niet
De lome zomeruren dromen voorbij
Je ligt volkomen stil op de hei
De warme vlakte geurt en gonst om je heen
Je bent verrukkelijk alleen
Een blauwe diepte waar je haast in verdwijnt
De adem van de zon die heel nabij schijnt
Een ruimte waar je zonder drukte geniet
Gewoon maar een hogedrukgebied
Drs P
aangeboden
]]>Weidestreuvels bevat alle korverhalen van Spencer die we konden vinden. U kan het e-boek hier downloaden: WEIDESTREUVELS
Met liefde gebundeld
]]>“Ries, heb je effe tijd?”
Even later zit ik in de bus naar het Waterkwartier. Ik koop een pizza bij de Jumbo en loop daarna via de Roerstraat, Niersstraat, Rijnstraat, Biezenstraat en de Rivierstraat naar de flat op de Kanaalstraat waar het internet het niet meer doet. Onderweg zie ik de verschillen tussen hoe het nu is en hoe het was toe ik er als kind woonde.
Mijn schoonzus blijkt me naar een oud vrouwtje te hebben gelokt die vorige week van provider is gewisseld. Stapels papier met instructies en inloggegeven etc. liggen al klaar.
Eerst alles maar eens losmaken en ontkoppelen. Daarna alles weer 1 voor 1 aansluiten. Daarna nog een keer, maar dan volgens de boekjes. Zoals ik al een keer gedaan had. Vervolgens nog een keer. Instellingen doornemen, dingen weggooien en opnieuw instellen. Maar wat ik ook deed, er kwam geen internetsignaal binnen.
Ik maakte excuses en verwees haar naar haar provider.
“Wat krijg je van me?”
Duh. Niks natuurlijk. Maar een biertje ging er wel in. Zelf nam ze er ook eentje. En een jenevertje erbij. Dus ik ook. Gezellig.
Toen ik vertrok drukte ze een briefje van vijf euro in m’n hand. Die heb ik beneden weer terug in haar brievenbus gegooid.
Daarna dacht ik even langs te gaan bij de aanstichter van deze zaterdagmiddag om te vertellen hoe het was afgelopen. Ze was helaas niet thuis en m’n broertje ook niet. Mijn nichtje was er wel. Die lag lekker op de bank te brakken want ze was gisteren nogal los gegaan. Ze had vandaag nog niet gegeten en honger. Goh, laat ik nou toevallig een pizza bij me hebben. Zo’n ideale anti-kater pizza. Big Chicken BBQ.
Die pizza heb ik klaargemaakt en in stukken gesneden. Op tafel voor haar neus gezet en gezegd dat ‘ie nog te heet was om meteen op te eten.
Nu ben ik thuis en ga ik de was ophangen. Vanavond voetbal kijken met erg prettig gezelschap. En het is nog lekker weer ook.
]]>REMCO CAMPERT
met de hand geselecteerd
]]>REMCO CAMPERT
met de hand geselecteerd
]]>REMCO CAMPERT
met de hand geselecteerd
]]>door KIERS
afgestoft
]]>Dat, waar hij zo bang voor was, was hij geworden. Dat waar hij zo bang voor was en waar hij als een in de koplampen kijkend konijn op een snelweg niet voor uit de weg was gegaan.
Er was geen verdoving meer nodig. Alle angst, wanhoop en pijn waren weg namelijk. Eigenlijk had hij zich al heel erg lang niet meer zó goed gevoeld.
“Goed, dat gaan we dus nooit meer doen.” nam hij zich voor.
Sindsdien is hij gelukkig en hoopt hij dat hij nog lang leeft.
]]>door LENNARD
afgestoft door
]]>